Oorlogsherinneringen van Militiesoldaat 8924 (2) vervolg

Vervolg wreedheden
De Japanners waren ook begonnen met het verzamelen van auto’s en motorfietsen. Wij moesten de motoren eruit slopen en hele­maal demonteren. De onderdelen werden in kisten verpakt en naar Japan afgevoerd. Later heb ik in Japan Harley Davidson-motoren gezien die daar waren nagemaakt. Al die werkzaamheden vonden we niet zo erg, omdat je tenminste voor even uit de sleur van het kampleven was.

Tjimahi
Het moet ongeveer eind juli geweest zijn, toen we met al onze spullen moesten aantreden en afmarcheren richting Tjimahi. Ve­len van ons hebben tijdens deze mars een groot deel van hun spullen weg moeten gooien. Het was allemaal te zwaar om te dragen. Tijdens deze tocht is, zover ik weet, één man overle­den aan een hartaanval. Aangekomen in Tjimahi werden we onder­gebracht in de kazernes van het 4e en 9e Bataljon Infanterie. De Japanners hadden deze twee kazernes bij elkaar getrokken, zodat we een vrij grote ruimte ter beschikking hadden. Wat het slapen betreft, was het wel behelpen. Al vanaf het begin hadden we geen matrassen en moesten we gewoon op de koude vloer slapen. De commandant van dit kamp was de majoor Hoed. Hij was verant­woordelijk voor orde en rust. Kort voor onze komst waren er 7 krijgsgevangenen terecht gesteld, omdat ze geprobeerd hadden te ontvluchten. In verschillende kampen zijn dergelijke executies geweest. De Japanners wilden ons hiermee afschrikken.

Het leven in dit kamp was zo slecht nog niet. Als je geld had, kon je er vanalles kopen. Er was dan ook een levendige handel in levensmiddelen. Deze markt werd spottend de ‘IVI-markt’ (indo verneukt indo) genoemd. Om aan geld te komen hebben verschillende gevangenen hun horloges verkocht of verloot. Later zijn bijna al deze horlo­ges door de Japanners in beslag genomen. In het kamp hadden de Jappen een kooi van prikkel­draad gebouwd om er van tijd tot tijd gestraften in te stop­pen. De gevange­nen hadden er helemaal geen beschutting tegen regen en wind terwijl ze er toch vaak meerdere dagen in moes­ten blijven.

Briefjes
In het kamp vond eens een incident plaats dat ik me nog goed kan herinneren. Twee krijgsgevangenen hadden voor twee medege­vangenen briefjes van hun vrouwen het kamp binnengesmokkeld en vroegen daar geld voor. Omdat de medegevangenen dat niet had­den, konden ze niets betalen. Gevolg was dat de twee ‘koe­riers’ de briefjes ongelezen verscheurden. De majoor Hoed kwam dit te weten en strafte de twee. Ze mochten kiezen tussen vijf stok­slagen met een rotan of vechten met een sterke man uit het kamp. Celstraf had in die tijd toch geen uitwerking, we zaten immers allemaal al vast. Eén van hen koos voor stokslagen, de ander voor het gevecht. De laatste was de slimste. Bij de eer­ste slag liet hij zich vallen en deed net of hij bewuste­loos was. De ander heeft een paar dagen niet goed kunnen zitten. Later hoorde ik dat de majoor Hoed na de oorlog over dit voor­val nog moeilijkheden gehad heeft met de legerleiding. Maar in mijn ogen had hij de juiste beslissing genomen.

We hadden al gauw in de gaten dat dit kamp een doorvoerkamp was. Soms kwamen er groepen bij, dan weer werden er met onbe­kende bestemming afgevoerd. Spoedig was ook ik aan de beurt. De ramen van de trein waar we in moesten, waren geblindeerd, zodat we niet wisten waar we heen gingen. Toen de trein stopte en we uit moesten stappen, zagen we dat we in Batavia waren aangeko­men. Te voet gingen we naar ons nieuwe kamp. Het bleek het 10e bataljon te zijn.

Bewerkt door Mariëlle van Hezewijk

‘Oorlogsherinneringen van Militiesoldaat 8924 (3)’