Het was verbazend hoe snel de bevolking naar de door ons veroverde gebieden terugkeerde. Het normale leven kwam spoedig weer op gang. Ons peloton had een post in Prapat aan het Tobameer waar we een paar boten beheerden. Deze houten boten hadden we tijdens een actie op een werf aangetroffen. Ze waren nog niet afgebouwd. Dat deden we zelf in onze werkplaats en we voorzagen ze van motoren die afkomstig waren uit defecte vrachtauto’s. Ook maakten we de stuurinrichting, de schroef en de schroefas helemaal zelf. De boten werden bewapend met snelvuurkanonnen uit defecte vliegtuigen. Zelfs de richtmiddelen werden in onze werkplaats gemaakt. Het vervoer van de boten naar het Tobameer heeft heel wat hoofdbrekens gekost. Voor dit doel hadden we twee oude vrachtwagen-chassis aan elkaar gelast en daarop de boot gemonteerd. Omdat de weg vrij steil en nogal bochtig was, hadden de banden van de aanhangwagen het nogal te verduren en tijdens de tocht zijn er dan ook nogal wat gesprongen. De aanhangwagen werd tevens als lanceerinrichting van de boten gebruikt. De boten deden dienst als patrouillevaartuigen. Ook hebben we ze een paar keer gebruikt om de commissie van ‘goede diensten’ naar het gebied van de Indonesiërs te brengen. Eens kregen we tijdens zo’n tocht motorpech en konden we niet terugkeren. De legerleiding in Medan dacht dat we gevangen waren genomen door de Indonesiërs. Prompt kwamen er vliegtuigen aan die dreigend over de plek waar wij ons bevonden vlogen. We hebben door middel van signalen duidelijk kunnen maken dat we alleen maar motorpech hadden. Ons peloton heeft in de omgeving heel wat door de rebellen opgeblazen bruggen gerepareerd of vervangen door een Baileybrug. Naar ik heb horen vertellen is één van deze bruggen nu nog steeds in gebruik.
Diep gegriefd
De aanvoer van dienstplichtige troepen uit Nederland was inmiddels goed op gang gekomen. Het was weer rustig in de door ons bezette gebieden, de fabrieken draaiden weer. Uit Nederland kwamen steeds meer berichten, dat wij die niets anders hadden gedaan dan onze plicht, door de linkse partij werden uitgemaakt voor moordenaars. Dat heeft ons diep gegriefd. Later wilden daardoor velen van ons niet op een linkse partij stemmen. De troepen van het eerste uur (OVW) en de dienstplichtigen van het KNIL, die met de krijgsgevangentijd meegerekend ongeveer zesenhalf jaar dienst achter de rug hadden, mochten naar huis. Ook bestond er de mogelijkheid om als beroeps te tekenen. Op 2 juni 1948 was voor mij ook de tijd aangebroken om weer het burgerleven in te gaan. We kregen twee stuks ondergoed, twee broeken, twee shirts, twee paar sokken en een paar schoenen mee. Verder kregen we een bonus die bestond uit een uitkering van 200 gulden en een premie van 37 x 15,– = 555 gulden (37 maanden militaire dienst). Dat maakt een totaal van 755 gulden. Over de achterstallige soldij werd met geen woord gerept. Dit was Nederland op zijn smalst. Wel werden we later in Nederland geconfronteerd met verschillende documentaires over de wandaden van onze troepen in Indië. Natuurlijk heb ik geen bezwaar tegen documentaires, maar ze moeten geen vertekend beeld geven. Ik wil niet ontkennen dat er misdaden zijn gepleegd, maar die hebben slechts incidenteel plaatsgevonden. Zelfs de Indonesiërs geven toe, dat de door hen genoemde aantallen slachtoffers van Kaptein Westerling, ten behoeve van propagandadoeleinden sterk was overtrokken.
Ron Scholte
Bewerkt door Mariëlle van Hezewijk
terug naar ‘Verhalen van vroeger’