Jan de Vet en Jo van Gestel vijftig jaar getrouwd

‘Heel blij dat we dit mogen en kunnen vieren’
Je huwelijk te danken hebben aan een botsing. Niet veel mensen zullen dat kunnen zeggen. Jan de Vet en Jo van Gestel uit Gilze wel. Inmiddels vijftig jaar verder is er heel veel wat hen bindt. Een kinderrijk gezin, een grote betrokkenheid bij buurt en dorp en nog steeds het zichtbare plezier dat ze samen hebben als de verhalen van vroeger naar boven komen. En natuurlijk kijken ze met zijn tweetjes uit naar woensdag 7 en zaterdag 31 mei waarop ze hun gouden bruiloft met familie en vrienden en met buurtschap ‘t Centrum hopen te ‘mogen’ vieren.

Jan (75) is in de voorkamer van dit huis in de Burgemeester van Poppelstraat geboren, waar ze samen al weer ruim 45 jaar wonen. Jo (73) werd vijf huizen verderop in dezelfde straat (toen nog Steenakkerstraat) op de wereld gezet. Jan was en bleef enig kind, omdat zijn moeder al heel jong stierf, Jo was de vierde uit een gezin dat acht kinderen telde. Zo dicht bij elkaar opgegroeid, kenden ze elkaar van kinds af aan, al werd dat pas wat bewuster toen hij op zijn dertiende bevriend raakte met haar broer Wim. Jan: “In de oorlog zijn we nog eens met een hele groep te voet naar de dierentuin in Tilburg geweest. En Wim en ik verzamelden vlinders, fossielen en opgezette dieren en richtten daar een tentoonstelling van in. Jo mocht aan de kassa zitten.”

Maar hoewel Jo’s buurvrouw al had voorspeld ‘dieje Jan is net iets voor jou’, hadden ze eigenlijk geen van beiden ooit iets in de ander gezien, totdat ze elkaar op een dag wel heel nadrukkelijk tegenkwamen. Jo: “Ik was gidsenleidster en Jan was leider bij de verkennerij en we zaten in een gebouw achter wat nu de Schakel is. De verkenners hadden één ruimte van ons in gebruik en Jan kwam op een keer in volle vaart de deur uitgelopen, terwijl ik net naar binnen wilde gaan. Dus botsten we frontaal tegen elkaar op.” Aanstekelijk lachend: “Ik denk dat toen de schellen van de ogen zijn gevallen”.

Maar daarmee was het stel er nog niet, want een meisje mocht vroeger zomaar niet weg of het moest naar het lof zijn, de vereniging of naar familieleden. Extra beletsel was bovendien dat jongens en meisjes in die tijd een streng gescheiden verenigingsleven hadden. “Behalve bij de tennisclub, maar daar hoorden wij niet bij, want wij kwamen uit gewone arbeidersgezinnen,” aldus Jo. Dus ging ze altijd wat vroeger van huis om op die manier Jan tegen te kunnen komen. Jo: “Ons moeder kreeg in de gaten dat er iets aan de hand was, want die begon steeds vaker op de klok te kijken. En toen ze Jan zijn vader achter in den hof  tegenkwam – onze tuinen grensden daar aan elkaar – zei ze tegen hem: ‘Ik denk dat jullie Jan van de zomer om ons Jo komt’. Waarop vader als antwoord gaf: “Ik denk dat ie dat nu al doet.”

KAMPEREN
Na viereneenhalf jaar verkering was op 7 mei 1953 de trouwdag daar. Om kwart voor negen op het gemeentehuis getrouwd door secretaris Hoevenaars en om negen uur (goedkope tijd) in de kerk. Met de taxi naar gemeentehuis, kerk en fotograaf en feest in de huiskamer bij Jo thuis.

“En toen gingen we kamperen,” vertelt Jan alsof hij het over een huwelijksreis heeft. “Want een huis vinden, dat viel in die tijd niet mee. Zodra je hoorde dat er iemand verhuisde, dan ging je er meteen op uit om te vragen of je mocht huren. Zo deed ik dat ook bij Theer de Vet aan de Alphensebaan (nu Versterstraat). In eerste instantie wilden die niet meer. Er had een gezin met kinderen gezeten en dat was hen niet meegevallen. Maar drie maanden later kwamen ze er toch op terug. We kregen de beschikking over een voordeur, een grote hal, een trap naar boven en drie slaapkamertjes. Van twee ervan maakten we een keukentje en een kleine huiskamer. Stromend water en een afvoer hadden we er niet. De wekelijkse was mochten we wel beneden doen, maar toch was het voortdurend emmers water naar boven sjouwen, even laten staan totdat het ijzer gezakt was en het vuile water ook weer naar beneden brengen.” Voor dat laatste had Jan – niet voor niks bij de padvinderij – snel een oplossing gevonden. “Een gaatje in een grote zinken bak en die liet ik op de dakgoot uitkomen.” Ook naar de wc gaan was een hele onderneming. “Daarvoor moesten we eerst de zolder over, dan de trap af, de koeienstal in en vervolgens tussen de rijen koeien door naar achter. Het was wel opletten geblazen, want ging er een staart omhoog, dan had je zo een flats te pakken.”

“Maar we keken uit op een mooie bloementuin,” herinneren Jan en Jo zich ook de mooie dingen. “Zelf hoefden we van de boerin buiten niets bij te houden. Dus gingen we ’s avonds wandelen, terwijl iedereen daar in het buitengebied maar stond te wieden en te vegen. ‘Burgers tussen de boeren, dat is maar niks,’ hebben we wel eens lachend te horen gekregen.”

Nadat de twee oudste dochters, Jeanne en Anka, op dit eerste ‘kampeeradres’ waren geboren, verhuisde het gezin in juli 1955 naar het ouderlijk huis van Jan, het huidige adres. Jo: “Zijn vader en (stief)moeder gingen kleiner wonen en boden ons hun huis aan. Pa, een heel lieve man, vond dat het bovenwonen met twee kleintjes niet langer kon.” In de Burgemeester van Poppelstraat werden in korte tijd nog zes kinderen geboren: Lianne, John, Erik, Wim, Walther en Marcel. Jo. “Acht kinderen tussen 1954 en 1963, ik had er de handjes vol aan. Wel heel gezellig. We hoorden bij de laatsten met een groot gezin. Als we zondags gingen wandelen, zag je de mensen omkijken om te tellen hoeveel we er bij ons hadden. De schoondochters zeggen nu nog wel eens, we zouden best wel eens om het hoekje willen kijken, om te zien hoe het er toen allemaal aan toe ging.”

TWEEMAAL TACHTIG NAGELTJES
Ook op het nieuwe adres begonnen ze eenvoudig, één kraantje bijvoorbeeld voor het hele huis, maar in de loop van de tijd werd er van alles aangelegd en bijgebouwd. “Zoals een badkamer, als eerste in de straat. Heerlijk vonden we dat. In een uur tijd kon ik – twee tegelijk erin – acht kindjes wassen. Jan droogde ze af en knipte de nageltjes. ‘Zo,’ zei hij dan na afloop, ‘ik heb ik er weer tweemaal tachtig gehad’.” Achter het huis was de grote tuin die voor het gezin de groenten – ‘ik maakte alles in’ – en niet te vergeten tientallen potjes jam per jaar opleverde. Ook het feit dat Jo huisnaaister was geweest, kwam hen nu goed van pas. “Voor ons trouwen zette ik alles in elkaar, van maatpakken tot bruidsjaponnen. Nadien maakte ik alle kleren voor het eigen gezin. Ook breien deed ik veel. Als Jan naar een vergadering was, had ik weer een halve trui klaar.”

Jan verdiende de kost als werknemer bij de schoenfabriek. “Eerst bij Tiest de Jong (Aristo) Na drie jaar vakschool in Tilburg ben ik daar als 17-jarige in 1944 gekomen. In het begin kwam het voornamelijk neer op de restanten van de oorlog opruimen. Soms moesten we, omdat er geen stroom was, om de beurt de trappers van een fiets ronddraaien, om een machine aan de gang te houden. Vijf gulden in de week verdiende ik, voor 48 uur werken Tot ik op een dag zei, ‘als ik niet méér krijg, dan kom ik niet meer’. En prompt betaalden ze tien gulden uit, eens zo veel. Toen de productie weer op gang kwam, moest ik allerlei dingen doen. Binnenzooltjes erin leggen bijvoorbeeld of contreforts erin steken.” Op zijn twintigste werd hij gevraagd of hij chef van de stikkerij wilde worden. “En dat wilde ik wel. Totdat kort daarop Jos van Bezouw wegging en ik de functie van modelleur overnam en dat betekende modellen tekenen en patronen maken. Met niemand om me in te werken, kwam ik in het glazen hokje terecht. Gelukkig hadden schoenen in die tijd nog niet al te veel versieringen en in de (koude) winter, van oktober tot februari, volgde ik in Waalwijk de modelleursopleiding. Na het werk om 17.00 uur de fiets op, dan kwam ik om 19.00 uur in Waalwijk aan en ‘s nachts om half een was ik weer thuis. Nog een schriftelijke cursus erachteraan en zo kwam ik er langzamerhand goed in. Moccasins waren mijn specialiteit. 26 jaar heb ik bij Aristo gewerkt. Toen het daar slechter begon te gaan, ben ik naar Jochie in Rijen overgestapt. Chiel Aarts was mijn neef en ik maakte al lange tijd in de avonduren modellen voor hem. Een mooie bijverdienste in zo’n groot gezin. Eerst ging het om vier tot vijf modellen per jaar. Maar dat werden er steeds meer, op den duur teveel voor de avonden. Dus nog een reden om over te stappen. Zestien jaar heb ik bij Jochie gewerkt en in die tijd heb ik samen met Chiel heel wat beurzen bezocht. Duitsland, Frankrijk, Italië, Engeland. In de eerste periode met de auto en de laatste jaren met het vliegtuig.” Jo: “En ik maar hopen dat ze veilig thuis kwamen. De beurzen vielen meest in het weekend. Dan kwam hij zondagsavonds laat thuis en ’s morgens vertrok hij in alle vroegte alweer naar de fabriek. Hij had dan zoveel ideeën opgedaan, die moesten eruit. Jan heeft altijd heel hard gewerkt. Soms ging hij half ziek de deur uit. Toen hij in 1986 stopte, was hij daar ook echt aan toe.”

MAATSCHAPPELIJK ACTIEF
Toch bleven er ook toen genoeg activiteiten over. Want zowel Jo als Jan zijn altijd heel maatschappelijk betrokken geweest. Jo weliswaar wat meer op de achtergrond, maar zonder haar zorgen voor het gezin, had hij het nooit allemaal kunnen doen. Jo: “Gidsenleidster was ik niet meer, want als je trouwde hield dat op. En andere activiteiten waren moeilijk, want ’s avonds zat ik vast. Wel heb ik bijvoorbeeld in de werkgroep gezinsdienst en jeugdmissen gezeten en toen bij de SKW de badminton werd opgericht, zeiden de twee oudsten: ‘U hebt nooit eens iets voor uzelf, wij passen een avond in de week op de kleintjes’.”

Jan heeft bij de padvinderij – van welp tot districtscommissaris – alle rangen doorlopen. Toen hij zes kinderen had, nam hij afscheid en kreeg hij voor zijn verdiensten van Prins Bernhard de Gouden Jacobsstaf. En dan zijn er nog al die andere verdiensten. Zo zette hij, eenmaal in de Steenakkerstraat wonend, buurtvereniging ’t Centrum mee op en bleef er zeventien jaar, onder andere als voorzitter, actief. In 1972 richtte hij het SKW mee op en maakte er zich tot 1979 verdienstelijk.

Hij heeft er tien jaar schoolbestuur opzitten, acht jaar kerkbestuur, hij was 32 jaar acoliet en hij had de functie van voorzitter in het Comité Glas in Nood. In het bestuur van het bejaardentehuis zat hij dertien jaar. Ook Leuttapper was hij dertien jaar en sauwelen deed hij vijf jaar lang. Jaar na jaar heeft hij Sinterklaas gespeeld en dat lukte hem zo goed dat zijn eigen kind op school niet eens merkte dat hij zijn vader voor zich had. Nu is hij ‘alleen’ nog actief bij de heemkring. Hoofdtaak is daar vanaf april 1983 het verenigingsblad de Mulder, waarin hij een groot aandeel heeft.. Maar doordat hij na jarenlang onderzoek doen, zelf een groot archief heeft opgebouwd en van zichzelf ook veel over de geschiedenis van Gilze weet, fungeert hij ook regelmatig als vraagbaak. Met de Historische Werkgroep Gilze heeft hij de drie bekende boeken Duizend jaar Gilze, Geroepen in Gilze en Gilze Van Vossenberg tot Valkenberg uitgebracht. En als oud-Leuttapper en heemkundelid was hij pas nog medeschrijver van het boek van de Leuttappers. In ’t Franske (blad van het verzorgingshuis) heeft hij een vaste rubriek en hij verzorgt regelmatig lezingen voor ouderen. Kortom allemaal activiteiten die hem – al wil hij dat, bescheiden als hij is, allemaal niet zo weten – heel verdiend de erespeld van Brabants Heem en de Gouden Gemeentespeld hebben opgeleverd.

DAS KLEINE WUNDER
Na de uitreiking van de gemeentespeld kreeg hij van zijn kinderen overigens ook nog een ereteken. Want voor hen had hij immers ook van alles gedaan. En dat brengt het gesprek weer terug bij het gezinsleven, wat Jo en Jan minstens zo belangrijk vinden. Net als overal kende het zijn diepte- en hoogtepunten. Jo: “Er zijn heel veel dingen die je niet vergeet. Echt een dieptepunt was het veel te vroeg overlijden van een schoonzoon en onze dochter die met drie kindjes achterbleef. Maar ook waren er de ziektes die we meemaakten. Soms komt alles bij elkaar. Ik kreeg trombose bij de geboorte van de vijfde. Er was pas iemand aan gestorven, dus toen ik met de ziekenwagen wegreed, dacht ik: ‘Kom ik nog thuis?’. In datzelfde jaar onderging Jan na maanden van pijn en sukkelen een – gelukkig goed geslaagde – rugoperatie. En juist in zo’n jaar kregen de kinderen natuurlijk ook de mazelen, de bof, de geelzucht. Kortom een heel moeilijk jaar. Maar is dat voorbij en is er niks ernstigs gebeurd, dan ben je dat weer snel vergeten. Ook bij een dieptepunt kun je de positieve kant blijven zien.”

“We hebben meer hoogtepunten dan dieptepunten gekend. De geboortes van de kinderen, de partners die ze tegenkwamen en waar ze gelukkig mee zijn, de 22 kleinkinderen.”

Een van de meer praktische hoogtepunten was de DKW. “Das Kleine Wunder,” vertelt Jan met pretlichtjes in de ogen. “Die gaf ons de mogelijkheid om met de kinderen ergens naar toe te gaan. Het was er nog zo een van eerst olie ingieten en dan een liter benzine erbij doen.” Jo: “Met het hele stel ‘s avonds nog even naar de Alphense bossen.Verstoppertje spelen, waarbij de kinderen naar Jan zochten en zochten en hij de buutboom ingeklommen bleek te zijn en rap naar beneden kwam om buutvrij te roepen.”

Jo zal ook nooit die keer vergeten dat ze naar tante Nonneke zijn geweest, die moeder-overste was van een nieuw gebouwd bejaardentehuis. Ze moesten zeker eens komen kijken. Dus met zijn allen de DKW in – ‘kinderen op schoot en tussen ons in dat kon allemaal nog in die tijd’ – en rijden maar. Uitstappen vergde met al die kindjes wel even tijd en er werden dan ook her en der gordijntjes weggeschoven. Eenmaal binnen, kwamen ze op de gang een oude mevrouw tegen, die (doelend op de DKW) vroeg: ‘Zijn al die kinderen van u? Waar hebben die allemaal gezeten?’ Waarop Jo opgewekt antwoordde: ‘Ik heb ze niet allemaal tegelijk gekregen hoor’.

“Maar ook waren er de diploma’s. Of dat nu om een bul, een zwemdiploma of om een certificaat van de muziekschool ging, overal ben je blij mee. De jongens hebben allemaal in Eindhoven gestudeerd, op de TH of de Grafische school. Geen van allen zijn ze op kamers gegaan, ze wilden op en neer blijven reizen. Het voordeel daarvan is dat ze hier een hechte vriendenclub hebben opgebouwd en allemaal actief zijn in het verenigingsleven. Gaan ze op kamers dan ontgroeien ze de plaats. We zijn blij dat ze zich nu ook voor Gilze inzetten.”

‘ER EEN KOEI AAN WAGEN’
“Wij genieten nu,” zegt Jo. “We ondernemen van alles, maar iedere zondag zijn we thuis voor de kinderen en kleinkinderen. 22 in totaal, prachtig om ze op te zien groeien.” Zelf heel creatief – ze is op latere leeftijd lessen gaan volgen en tekent en schildert nog steeds iedere donderdagmiddag met een vriendin – ziet ze dat bij haar kinderen en kleinkinderen weer terugkomen. Of die creativiteit bij hun feest ook aangewend zal worden? Ze weten het niet. “Op 31 mei vieren we de gouden bruiloft met de buurtschap, op 7 mei met familie en vrienden. We hebben geen idee wat er allemaal gaat gebeuren. In ieder geval doen we het op de ouderwetse manier. Ooit hebben we een boer horen zeggen: ‘We wagen er een koei aan’. In die zin zal het bij ons ook gaan. Want we zijn heel blij dat we dit mogen en kunnen vieren. We beginnen met een dienst in de kerk en de rest wordt voor ons ingevuld.” Jo: “Jan heeft altijd veel liedjes gemaakt. Er was geen enkel feest – en we hebben een grote vriendenclub – of hij had wel een eigengemaakt liedje bij zich. Dus hebben ze de aard naar pa, dan zal het wel een goed feest worden.”

Bron: Weekblad Gilze en Rijen – week 18-2003
Auteur: Mariëlle van Hezewijk

Terug naar: verhalen van vroeger