‘Ook lachende gezichten bij rampenoefening’

Een krantenverslag: ‘Woensdag 11 mei 2005.  “Blijf van me af, klootzakken“, roept een potige kerel als hij door twee marechaussees tegen de grond wordt gedrukt. Hij verzet zich hevig, maar uiteindelijk wordt hij toch in de boeien geslagen. Het is een chaos op vliegbasis Gilze-Rijen: rookwolken, protesterende antimilitaristen en kermende slachtoffers. Maar toch lopen er ook lachende mensen rond en dat is eigenlijk niet de bedoeling: die mensen vallen uit hun rol.

Want echt was het gisteravond allemaal niet wat er gebeurde op de vliegbasis. Het was een calamiteitenoefening, maar wel de grootste die de afgelopen jaren op de basis gehouden is. De omvang van de oefening heeft alles te maken met de open dagen die op 17 en 18 juni worden gehouden. De kans dat zich dan een serieuze calamiteit voordoet is miniem maar de Koninklijke Luchtmacht wil er alles aan doen om op een eventuele ramp voorbereid te zijn. Militaire hulpverleners oefenen regelmatig met civiele hulpdiensten, zoals de brandweer uit Gilze-Rijen en Dongen en de regionale politie.

Zoveel deelnemers aan een oefening als gisteren zijn er echter zelden. “Er zijn tweehonderd mensen van hulpdiensten en driehonderd figuranten“, zegt majoor Robert de Jong voor aanvang van de oefening tegen de aanwezige media. Hij vertelt dan ook al hoe het scenario in elkaar zit. De deelnemers weten echter van niets. Die worden overvallen door de gebeurtenissen.
Het spel begint even na 19.00 uur. Er komt een melding dat een F16-straaljager boven de basis in botsing is gekomen met een helikopter. De brokstukken hebben brandjes veroorzaakt en rondvliegende projectielen hebben slachtoffers gemaakt.

De figuranten vallen in hun rol. De een blijkt een beter acteur dan de ander. De leden van de Lotus-vereniging – die gewonden spelen – weten wat ze te doen staat. Zo begint een slachtoffer met een beenwond (even tevoren mooi rood gemaakt met kleurstof) onbedaarlijk te kermen. Andere figuranten (de omstanders met name) nemen het wat minder serieus en draaien een shagje, terwijl ze lachend naar de kreunende man kijken.

Wie het in elk geval serieus nemen zijn de hulpdiensten. Agenten houden mensen met een strak gezicht tegen als ze te dicht bij gevaarlijke situaties komen, ambulancepersoneel rent op slachtoffers af en de brandweer zet de spuit stevig op enkele auto’s waar (bordkartonnen) vlammen uitslaan.

Ondertussen zijn hulpverleners bezig de F16-piloot met zijn parachute uit een boom te halen. Het slachtoffer blijkt overleden. Dat geldt ook voor de twee inzittenden van de helikopter. Uiteraard gaat het slechts om poppen, maar ze worden daarom niet minder snel per brancard weggevoerd. Om de chaos nog completer te maken, duikt een groepje demonstranten op dat slaags raakt met de politie. “In het echt zijn die demonstranten zelf agenten. Dat vinden ze leuk, kunnen ze zich nu eens aan de andere kant uitleven,“ zegt De Jong. En terwijl de politie bezig is met demonstranten, wordt er ook nog iemand neergestoken. De ramp kan bijna niet groter zijn.

Maar hoe serieus de ramp ook in scène wordt gezet, de vergelijking met de paniek en chaos bij een echte calamiteit kan nooit worden nagebootst. Maar toch heeft het absoluut zin, meent De Jong.

„Een ramp kun je niet plannen, maar je kunt mensen er wel op trainen beter te reageren op onverwachte gebeurtenissen.“