De geschiedenis van onze eet- en drinkgewoonten
Waarom kent de gemiddelde Nederlander meer dat vier stamppotten en wordt er in de winter erwtensoep gegeten? Waarom houden Nederlanders van zoute haring en zoute drop, terwijl men in het buitenland daarvan gruwelt? Waarom gaan er op verschillende plaatsen in Brabant op 6 januari driekoningenzangertjes langs de deur en kleuren wij met Pasen eieren? Het heeft allemaal te maken met onze culinaire geschiedenis.
Nu is het normaal dat je het hele jaar genoeg te eten hebt en dat je zelfs in de winter verse groenten kunt kopen. Toch is het nog maar ruim honderdtwintig jaar geleden dat met de uitvinding van het wecken een eind kwam aan de honger. Voor dit tijd waren de mensen de hele zomer in de weer om voldoende voedsel in de winter te hebben. En ook nog voedsel dat lang goed bleef. Het vullen van de kelder was een intensieve taak die op Sint Maarten (11 november) klaar moest zijn. Drogen, roken, pekelen, inkuilen, onder vet of op zuur zetten, konfijten waren conserveringsmethoden die elke vrouw kende.
Onze culinaire geschiedenis heeft alles te maken met wat er aan vlees/vis en groente voor handen was, op welke manier men het goed kon houden en welke methoden men had om het te bereiden. Op een open vuur kook je namelijk heel anders dan op het fornuis dat in de negentiende eeuw zijn intrede deed. Veel van het voedsel dat wij gewoon zijn te eten, heeft een historisch verhaal: onze boterham met kaas, de beschuit met muisjes, friet met mayonaise, een Brabants worstenbroodje, een kopje koffie met een koekje.
De lezing wordt verzorgd door Ineke Strouken. Zij was 32 jaar directeur van het Nederlands Centrum voor Volkscultuur, later Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland.
De lezing begint om 19.30 uur. De lezing is voor de leden van Heemkring Molenheide.