Jac Doorakkers: “De papoea’s zijn een prachtig en geweldig goed volk”

Jac Doorakkers uit Gilze werd tijdens zijn militaire-diensttijd uitgezonden naar Nieuw-Guinea. Voor de heemkringtentoonstelling Onze jongens in de Oost zette hij zijn herinneringen nog eens op een rij.

“Op het moment dat ik in militaire dienst ging, wist ik totaal niet wat voor land Nieuw-Guinea was. Maar toen de gelegenheid zich voordeed, heb ik me meteen als vrijwilliger voor uitzending aangemeld. Een klein jaar later weer thuis, was die kennis over het land eigenlijk niet veel groter geworden. Alleen de bevolking, de Papoea’s, kende ik veel beter. We hadden er daar dagelijks contact mee. Een prachtig en geweldig goed volk!”

Verjagen
“De interesse in de geschiedenis van Nieuw-Guinea kwam eigenlijk veel later, toen ik allang thuis was en de gedachten steeds weer naar het land teruggingen. Vooral ook omdat er steeds meer berichten kwamen, hoe dat land werd volgepropt met tienduizenden mensen uit Indonesië, die hier maar een ander bestaan moesten opbouwen. Met hulp van het leger verjaagden ze de Papoea’s, de oorspronkelijke bevolking, van hun grond en uit hun dorpen.”


Kustkampong. Tussen de palen spanden
de papoea’s netten om vis te vangen.
De netten maakten ze van lianen.

Jac Doorakkers in Nieuw-Guinea

Kampongs
“Nieuw-Guinea is het op één na grootste eiland van de wereld. Het westelijk gedeelte was Nederlands en beslaat ongeveer 400.000 vierkante kilometer (ongeveer elf maal groter dan Nederland). Het eiland heeft een tropisch klimaat met een gemiddelde temperatuur van 26 graden Celsius. Door de vele regenval (ongeveer 3300 mm per jaar) is het klimaat er heel warm en vochtig. Het grootste gedeelte van het land is begroeid met tropisch regenwoud, maar er zijn ook bergen boven de vijfduizend meter met eeuwige sneeuw. Het binnenland is bijna niet bereikbaar. Door patrouilles gehakte paden zijn in korte tijd weer dichtgegroeid. De meeste dorpen (kampongs) en grotere plaatsen zijn dan ook aan de kust te vinden.

In 1938 ontdekten blanken voor het eerst de wisselmeren en in 1948 waren er nog koppensnellers actief. De meeste kampongs aan de kust bestonden in die tijd uit tien tot vijftien hutten op palen; in het binnenland uit drie tot zes. Het volk was er echt nog primitief. Op veel plaatsen liepen de vrouwen nog met rieten rokjes en de mannen met een peniskoker. Goed en wel uit het stenen tijdperk en honderden jaren achter bij ons in het westen. Zij waren gelukkig met ons Nederlanders, zij leefden frank en vrij en kwamen graag bij ons werken om allerlei klusjes te doen. Van kamers schoonmaken tot met een man of vijf naast elkaar op hun hurken met een klewang (groot mes) het gras kort houden. Ze werden ’s maandags aan de rand van de bush opgehaald en vrijdags weer teruggebracht. Op mijn kamer was Jaroes de man. Dat wij dit volk aan hun lot hebben overgelaten en blootgesteld aan de onderdrukking van Indonesië, dat naar schatting tussen de 100.000 en de 150.000 mensen heeft afgeslacht, doet ons als oud-Nieuw-Guineagangers toch wel veel pijn.

Aan de andere kant, als op 15 augustus 1962 het akkoord niet was getekend dat wij Nieuw-Guinea aan Indonesië zouden overdoen, dan hadden zij op 16 augustus met ongeveer 30.000 man Biak aangevallen. De aanvalsvloot was al onderweg en is op het laatste moment teruggeroepen. Wat zou dat betekend hebben voor onze jongens die daar toen nog zaten? In 1962 was hun aantal opgevoerd over heel Nieuw-Guinea tot ongeveer tienduizend. Wat weegt dan het zwaarste?”

‘Jac Doorakkers: “De papoea’s zijn een prachtig en geweldig goed volk” (vervolg)