Oorlogsherinneringen van Militiesoldaat 8924 (slot) vervolg

Het was verbazend hoe snel de bevolking naar de door ons veroverde gebieden terugkeerde. Het normale leven kwam spoedig weer op gang. Ons peloton had een post in Prapat aan het Tobameer waar we een paar boten be­heerden. Deze houten boten hadden we tijdens een actie op een werf aangetroffen. Ze waren nog niet afgebouwd. Dat deden we zelf in onze werkplaats en we voorzagen ze van moto­ren die afkomstig waren uit defecte vrachtauto’s. Ook maakten we de stuurin­rich­ting, de schroef en de schroefas hele­maal zelf. De boten werden bewapend met snel­vuur­ka­nonnen uit defecte vlieg­tuigen. Zelfs de richt­middelen werden in onze werkplaats gemaakt. Het vervoer van de boten naar het Tobameer heeft heel wat hoofdbrekens gekost. Voor dit doel hadden we twee oude vrachtwagen-chassis aan elkaar gelast en daarop de boot gemon­teerd. Omdat de weg vrij steil en nogal bochtig was, hadden de banden van de aanhangwa­gen het nogal te verduren en tijdens de tocht zijn er dan ook nogal wat ge­sprongen. De aan­hangwagen werd tevens als lanceerinrich­ting van de boten gebruikt. De boten deden dienst als patrouille­vaartuigen. Ook hebben we ze een paar keer gebruikt om de commissie van ‘goede diensten’ naar het gebied van de Indone­siërs te brengen. Eens kregen we tijdens zo’n tocht motorpech en konden we niet terugkeren. De legerleiding in Medan dacht dat we gevangen waren genomen door de Indonesiërs. Prompt kwamen er vliegtuigen aan die dreigend over de plek waar wij ons bevonden vlogen. We hebben door middel van signa­len duide­lijk kunnen maken dat we alleen maar motorpech had­den. Ons peloton heeft in de omgeving heel wat door de rebel­len opge­blazen bruggen gerepareerd of vervangen door een Baileybrug. Naar ik heb horen vertellen is één van deze brug­gen nu nog steeds in gebruik.

Diep gegriefd
De aanvoer van dienst­plichtige troepen uit Nederland was inmiddels goed op gang gekomen. Het was weer rustig in de door ons bezette gebieden, de fabrieken draaiden weer. Uit Neder­land kwamen steeds meer berichten, dat wij die niets anders hadden gedaan dan onze plicht, door de linkse partij werden uitge­maakt voor moorde­naars. Dat heeft ons diep ge­griefd. Later wilden daardoor velen van ons niet op een linkse par­tij ­stemmen. De troepen van het eerste uur (OVW) en de dienst­plichtigen van het KNIL, die met de krijgsgevangen­tijd meege­rekend ongeveer zesenhalf jaar dienst achter de rug hadden, mochten naar huis. Ook bestond er de mogelijkheid om als beroeps te tekenen. Op 2 juni 1948 was voor mij ook de tijd aangebroken om weer het burgerleven in te gaan. We kregen twee stuks ondergoed, twee broeken, twee shirts, twee paar sokken en een paar schoenen mee. Verder kregen we een bonus die be­stond uit een uitkering van 200 gulden en een premie van 37 x 15,– = 555 gulden (37 maanden militaire dienst). Dat maakt een totaal van 755 gul­den. Over de achterstallige soldij werd met geen woord gerept. Dit was Nederland op zijn smalst. Wel werden we later in Nederland geconfronteerd met verschillende documen­taires over de wandaden van onze troepen in Indië. Na­tuurlijk heb ik geen bezwaar tegen documentaires, maar ze moeten geen verte­kend beeld geven. Ik wil niet ontkennen dat er misdaden zijn gepleegd, maar die hebben slechts inci­den­teel plaatsge­vonden. Zelfs de Indonesiërs geven toe, dat de door hen ge­noemde aantallen slachtoffers van Kaptein Wester­ling, ten behoeve van propaganda­doeleinden sterk was overtrokken.

Ron Scholte
Bewerkt door Mariëlle van Hezewijk

terug naar ‘Verhalen van vroeger’