Oorlogsherinneringen van Militiesoldaat 8924 (9) vervolg

Terug op Java
Nadat we uitgerust waren met de benodigde wapens en we een korte militaire training hadden gekregen, gingen we eind februari 1946 per schip naar Java. Voor de meeste KNIL-mili­tai­­ren was dat een terugkeer na drie jaar. We werden in Tand­loeng Priok (haven van Batavia) in een paar loodsen onderge­bracht. De autoriteiten hadden een avondklok van 22.00 uur ingesteld, omdat het in Batavia nog niet helemaal veilig was. Maar de meesten van ons hadden daar lak aan en we gingen de stad in om familie op te zoeken. Vaak bleek die familie niet meer op het oude adres te wonen. Ik hoorde van familieleden in Batavia dat mijn moeder met mijn zuster en broer door de Indonesiërs in Lawang was geïnterneerd. Mijn broer was kort na het einde van de oorlog nog in Batavia geweest, maar al snel weer terug­gekeerd naar Lawang. De eerste tijd gingen we bewa­pend de stad in, maar al vlug was dat niet meer nodig omdat het in Batavia weer rustig was.

De Engelsen vertrokken
Onze compagnie verhuisde naar een oude zeepfabriek in de stad en toen er genoeg Nederlandse troepen waren, vertrokken de Engel­sen. We kregen van hen nog een spoedopleiding in het bouwen van Baileybruggen en het werken met bulldozers. Ook namen we van hen een complete werkplaatsuit­rusting over. Het duurde niet lang voordat we ingezet werden bij het inrich­ten van posten in gebieden buiten de stad, waar de rebellen actief waren. Nadat we ze van water en elektra hadden voorzien, bewaakte de infanterie deze posten. Meestal werden ze als het donker werd door de Indonesiërs aangevallen. Er vielen dan vaak slachtoffers en het was triest te horen dat er iemand die zojuist drieënhalf jaar gevangenschap had over­leefd, was gesneuveld.

Naar Tjandjoer
Nadat we nog enkele acties in de buurt van Batavia hadden uitgevoerd, werden we naar Tjandjoer gestuurd. Deze plaats moesten we veroveren, omdat die bij de weg Batavia-Band­oeng lag en de Indonesiërs van hieruit aanvallen op transporten uitvoerden. De verovering van de plaats verliep probleemloos, omdat de meesten al voor de komst van de Nederlandse troepen waren gevlucht. In de hele stad was geen mens meer te beken­nen, maar al snel kwamen de meeste bewoners weer terug. Ze vonden het bij ons klaarblijkelijk veel veiliger dan bij hun eigen mensen. Vooral de Chinezen waren blij dat wij er waren. De opstandelingen hadden hen in het verleden geterrori­seerd en velen van hen vermoord. Ons peloton was midden in het dorp in het huis van een voormalig Indonesisch bestuursambtenaar ge­huisvest. Buiten het dorp vielen de rebellen als het donker was de posten aan en vielen er wel eens slachtoffers aan onze zijde. Gelukkig waren die opstandelingen nogal laf en durfden ze niet door te zetten. Na enkele acties in hun gebied was het weer voor een hele tijd rustig. Van excessen onzerzijds heb ik nooit iets vernomen of gezien. Wel hebben we door de Indones­iërs vermoorde Chinezen gevonden. Vanuit Tjandjoer hebben we ook nog een actie naar een waterkrachtcentrale uitgevoerd en die toen bezet. De stroom naar het Indonesisch gebied hebben we niet afgesloten. Ik denk dat daarom de centrale door hen met rust gelaten werd. Wel hebben de rebellen af en toe de water­af­sluiters dichtgedraaid.

Bewerkt door Mariëlle van Hezewijk

‘Oorlogsherinneringen van Militiesoldaat 8924 (slot)’