Oorlogsherinneringen van Militiesoldaat 8924 (7)

De volgende dag -de dag na de atoombom op Nagasaki – waren de meesten van ons naar de tunnels in de heuvels getrok­ken. Onder hen was Joop Onken die een rugzak van mij bij zich had. We hadden er namelijk een gewoonte van gemaakt om onze kleding in de schuilkelder te stoppen, voordat we het kamp verlie­ten. Hierdoor had ik gelukkig wat kleren om aan te trek­ken. We kre­gen ook weer wat voedsel en melk uit de Rode-Kruispak­ket­ten. Tot op dat moment hadden we eten en drinken bij de inge­storte hui­zen gezocht. Er was een groot gebrek aan ver­bandmiddelen en medi­cijnen voor onze gewonden. De brandwonden begonnen te zweren en een vieze geur te verspreiden, die me lang is bijge­bleven. Ook vliegen werden er door aangetrokken en de wonden zaten binnen de kortste keren vol maden. Ik herinner me nog goed dat, om de pijn wat te verlichten, de brandwonden met scheer­crème (barbasol) werden ingesmeerd, die in de Rode-Kruis­pakketten zat. Ook de geur van verbrand vlees was in de heu­vels goed te ruiken. Het heeft nog lang geduurd voordat ik weer geroosterd vlees (saté) wilde eten.

Hachelijke toestanden
We kampeerden enkele dagen langs de weg, totdat alle krijgsge­vangenen weer verzameld waren. Enkelen van ons hadden hache­lijke toestanden meegemaakt. Er was bijvoorbeeld een groep door de kampeitai (de Japanse SS) opgepakt en bijna onthoofd. Gelukkig kwam een soldaat van de kampwacht hen te hulp. Hij wist de woedende kempeitai op tijd te kalmeren. Ook kregen we van ver­schil­lende kanten verhalen te horen over de verwoes­tingen die in de diverse delen van de stad waren aange­richt. Maar we hadden er nog steeds geen flauw idee van, wat voor soort bom het geweest moest zijn. De Engel­sen, die het bombar­dement van London hadden meegemaakt, spra­ken van een lucht­mijn. Anderen hadden van de Japan­ners gehoord, dat het om een labo­rato­riumbom ging. Over de bom die drie dagen eerder op Hiro­shima was gevallen, heb ik pas na de oorlog gehoord.

Verwoestingen
Na een verblijf van enkele dagen bij de tunnels, zijn we met onze gewonden naar een kamp iets buiten Nagasaki getrokken. Wie niet lopen kon, werd op een primitieve draagbaar vervoerd. Onze gewonden moeten tijdens die reis veel geleden heb­ben, ik hoorde ze vaak zacht kreunen. Nadat we op 11 augustus 1945 in het nieuwe kamp waren gearriveerd, werden de gewonden in een aparte barak ondergebracht. Kwam de wind uit die rich­ting, dan rook je een vieze geur van de zwerende brandwonden. Iedereen die niets mankeerde, moest de volgende dag weer naar de stad om doden en puin te ruimen. Op onze tocht door Nagasaki zagen we pas goed wat een verwoestingen de bom had aangericht. Ik zag heel veel dode mensen en dieren. Op enkele plaatsen waren ze op elkaar gestapeld en ter plaatse verbrand. Ook onze doden zijn in het open veld gecremeerd. Stenen gebouwen waren hele­maal verpulverd en staalconstructies tegen de grond gedrukt. Wat mij opviel was dat zoveel fabrieksschoorstenen nog over­eind stonden. Houten palen van het electriciteitsnet smeulden nog na. De vele houten huizen waren helemaal afgebrand, waar­door je grote zwarte plekken in de stad zag. Enkele bakstenen muurtjes waren door de grote hitte die de bom had uitgestra­ald, bedekt met een glasachtige laag. Van de grote kerk ston­den nog enkele stukken muur overeind. Gelukkig was de plaats waar de urnen van onze overledenen stonden, niet helemaal ver­woest, zodat we ze met enige moeite konden uitzoe­ken.

We waren allemaal nog erg gespannen en een startende motor was al voldoende om paniek te veroorzaken. Ook herinner ik me nog dat we stonden aangetreden toen het begon te onweren. Bij de eerste donderslag vielen we als een rij tinnen soldaatjes omver. Degenen die aan het eind van de rij stonden, waaronder de vaandrig Jolly, kwamen daarbij in een koelwaterbak terecht. Later hebben we hier nog vaak om gelachen.

Bevrijding!
Enkele dagen moesten we naar de stad en hebben we over de puinho­pen gelopen. Op het laatst had je er geen erg meer in dat er doden lagen. Op een dag, 16 augustus 1945, mochten wij thuis blijven. Volgens de Japanners om weer op krachten te komen. Maar wij vonden dat wel erg vreemd, omdat ze in het verleden nooit zo menslievend waren. Enkele dagen later (19 augustus 1945) moesten we aantreden en kregen we een toespraak van een Japan­se officier, die vertelde dat Japan en Amerika vriend­schap gesloten hadden en dat de oorlog voorbij was. Hij vertelde niet dat Japan onvoorwaardelijk was gecapi­tuleerd. Dat hoor­den we pas later van een paar Amerikaanse oorlogscor­res­ponden­ten, die voor de Amerikaanse troepen in Nagasaki waren geko­men.

Dit was onze bevrijding! Geen binnentrekkende troepen of juichende mensen. We gingen over tot de orde van de dag.

Maar we voelden ons vrij en gingen in de omgeving van het kamp wandelen. Enkelen van ons hebben in een meertje in de buurt van het kamp gevist. De Japanse militairen zagen niet graag dat we er alleen op uittrokken. Als smoes vertelden ze dat de bevol­king ons niet erg welgezind was.

‘Oorlogsherinneringen van Militiesoldaat 8924 (7) vervolg’