Oorlogsherinneringen van Militiesoldaat 8924 (6)

Beste vriend weer kwijt
De luchtaanvallen op Japan namen in 1945 steeds meer toe. We moesten ’s nachts vaak de schuilkelders in en dat was niet zo’n pretje, omdat die vol water zaten en we tot onze knieën nat werden. Iedere morgen pompten we weliswaar de kelders leeg, maar dat hielp niet zoveel: ’s avonds zaten ze weer vol water. Omdat de schuilplaatsen, die van beton versterkt met bamboe gemaakt waren, er ook nog gammel uitzagen, bleven veel krijgsgevangenen ’s nachts tijdens het luchtalarm in het kamp en ver­schuil­den ze zich op de bovenste slaapplaatsen. Ze zochten juist die plekken op, omdat de Jappen de gewoonte hadden om tijdens het alarm met hun geweren op de onder­ste slaap­plaatsen te meppen.

In mei 1945 werd een groot gedeelte van de kampbewoners naar elders overgebracht. Later hoorden we dat ze naar Isuka in de mijnstreek waren vervoerd. Wij bleven met ongeveer 200 man in kamp 14 achter. Door die grote uittocht werden familieleden en vrienden weer van elkaar gescheiden en ook ik raakte mijn beste vriend Van Steenbergen kwijt.

Luchtaanvallen nemen toe
Vanaf dat moment was de helft van het aantal schuilkelders niet meer nodig en de Japanners gebruikten ze voortaan als opslagplaats voor kleding en dekens. Op 1 augus­tus 1945 werd een deel daarvan verwoest toen er een grote luchtaanval op Nagasaki plaatsvond. De Amerikaan­se vliegtuigen kwamen zo laag overvliegen dat je de geopende bommenluiken kon zien. Ze ondervonden hele­maal geen tegen­stand, van lucht­verdediging was geen sprake. De vaandrig Jolly, die zelf vlieger was, gaf aan­wij­zingen als hij bommen in onze buurt verwachtte. Boven op het dak zat een schreeuwen­de Jap in een uitkijkpost. We kregen een treffer op de schut­ting van het kamp en de voorste schui­lkelders werden daardoor in elkaar ge­drukt. Gelukkig zaten hier alleen maar dekens en kleding in. In onze schuilkelder werden we wel heen en weer geslingerd, maar alles bleef heel. Van die waar Wijn­stok en Everling en nog een aantal anderen in zaten, werd de bodem omhoog gedrukt. Wijnstok kwam hierbij om het leven, de anderen hebben we er nog op tijd uit kunnen halen voordat de kelder, als gevolg van een gesprongen water­leiding, volliep. Ook de omrin­gende huizen werden door het bombardement getrof­fen. Met het werken op de fabriek was het gedaan en we werden ingezet om puin te ruimen.

Toontje lager
Het resultaat van deze luchtaanval was dat de Japanners een toontje lager gingen zin­gen. Tot op dat moment was het maar één keer voorgekomen dat een bommenwerper van grote hoogte een bom op Nagasaki had laten vallen. Er moeten toen heel wat slachtof­fers geval­len zijn, want de bom viel op het station dat vol treinreizi­gers zat. Maar de woonwijken en fabrie­ken waren verder hele­maal intact geble­ven. De verwach­ting was dat Nagasaki vanaf nu vaker gebombar­deerd zou worden, want de luchtaanval­len op Japan namen met de dag toe. Er ging geen dag voorbij of er was luchtalarm, soms maar voor een paar jagers. Vlieg­tuigen van de Japan­ners heb ik in die tijd niet gezien. Door boven de stad te stunten, lieten de Ameri­kaanse toestel­len blijken, dat ze van de Japanners niets te duch­ten hadden.

De atoombom
Omdat onze schuilkelders niet zo veilig waren, vroeg de luite­nant Aalders aan de kampleiding of we kelders aan de voet van de heuvels mochten graven. Die heuvels lagen niet ver van het kamp vandaan. Ook toen op 9 augustus 1945 om 11.02 uur de atoombom boven Nagasaki ontplofte, waren we daar met een aantal mensen aan het werk……

We waren er al enkele dagen bezig met het graven van twee tunnels. Op die bewuste dag hadden we er al ongeveer 10 meter opzitten. Ik herinner me nog dat het mooi weer was en dat de zon door een lichte bewolking scheen. Er was even luchtalarm geweest, maar al snel werd het sein veilig gegeven. Volgens een van de bewakers was er maar één vlieg­tuig gesignaleerd. E­ven voor elf uur ben ik gestopt met graven en naar de ingang van de tunnel gelopen. Omdat het vrij warm was, had ik mijn bovenkleren uitgetrokken en samen met mijn etens­blik aan een paaltje buiten de tunnel gehangen. Ik stond net buiten toen ik een vliegtuig in duikvlucht hoorde. In­stinctief deed ik een paar stappen terug, zodat ik weer bij de tunnelin­gang stond. Ik hoorde iemand van onze groep schreeu­wen: “Een parachute”. Onmiddellijk gevolgd door een hel geel licht en een hevige knal. Of het door de luchtdruk kwam of dat ik zelf de tunnel in ben gesprongen, weet ik niet meer. In elk geval lag ik achterin de tunnel.

‘Oorlogsherinneringen van Militiesoldaat 8924 (6) vervolg’