Oorlogsherinneringen van Militiesoldaat 8924 (1)

Net als altijd werd op 8 december 1941 bij ons thuis in Sema­rang om 07.00 uur de radio aangezet. Het Wilhelmus klonk en dat verbaasde ons, omdat er niemand van het koninklijk huis jarig was. Er volgde een toespraak van de Gouverneur Gene­raal, waarin hij mededeelde dat Japanse vlieg­tuigen Pearl-Harbour hadden aangevallen. Door deze oorlogsdaad beschouwde het Koninkrijk der Nederlanden zich in oorlog met het Keizer­rijk Japan. Voor ons zou dit een grote ommekeer in ons dagelijks leven betekenen. In Europa was de oorlog al een jaar aan de gang, maar in Indië was daar nog niet veel van te merken. Wel was er een beperkte mobilisatie afgekondigd, wat inhield dat verscheidene militieplichtigen om de maand moesten opko­men. En er waren oefenkorpsen opgericht, waar mensen op vrijwil­li­ge basis een militaire opleiding konden volgen.

Afscheid voor het leven
Die dag volgden er nog verscheidene oproepen voor alle mili­tie- en landstormplichtigen dat zij zich bij hun onderdelen moesten melden. Ik moest naar school, maar wist eigenlijk niet goed wat te doen. Ik was nog niet in dienst geweest, maar een paar maanden eerder was ik na een aanvraag voor vervroegde dienst­plicht, al wel gekeurd en ingedeeld bij het 3e Bataljon Genie in Tjimahi. Omdat ik weer verder ging met studeren, was ik in september met groot verlof gestuurd. Op school zaten meer leerlingen in dezelfde situatie en we besloten ons bij de militaire autoriteiten te melden. Daar kregen we de mededeling dat we ons op 12 december 1941 bij onze respectievelijke onder­delen moesten melden. Mijn vader bracht mij die dag naar het station in Semarang en we namen daar afscheid. Later bleek dit een afscheid voor het leven te zijn. Nog geen jaar later stierf hij aan de beruchte Burma-spoorweg.

3e Bataljon Genie
Zo zat ik dan die dag als zeventienjarige in de trein op weg naar Tjimahi om daar de militaire dienst bij het 3e Bataljon Genie te beginnen. Op dat moment had ik nog geen flauw idee, dat die diensttijd meer dan zes jaar zou duren. In Tjimahi ontmoette ik tijdens een luchtalarm in een schuilloopgraaf mijn beste vriend Van Steenbergen, die een paar maanden eerder dan ik was opgeroepen. We zouden een groot gedeelte van onze krijgsgevangenschap bij elkaar blijven.

Na een korte militaire opleiding werd ik ingedeeld bij de afdeling zoeklichten. Omdat de meesten van ons al een plek hadden toegewezen gekregen, werden de overgeblevenen te werk gesteld als bewaker van militaire objecten of als begeleider van transporten. In het begin merkten we nog niet veel van de oorlog en het leven bestond uit wachtlopen en begeleiden. Maar dit rustige leventje duurde niet lang, want de Japanners waren aan de winnende hand. Ze rukten steeds meer op en de berich­ten werden steeds dreigender. Toen onze luchtmacht werd ingezet voor de verdediging van Malakka en de Buitengewesten (Borneo) ging die voor het grootste gedeelte verlo­ren. Op een dag kwam de eerste luchtaanval van de Japan­ners op stellingen bij ons in de buurt. Een aanval die ik niet gauw zal vergeten.

We waren bezig met aardappels schillen toen we geronk van vliegtuigen hoorden. Even later zagen we ze overvliegen, moderne toestellen die we nog nooit gezien hadden. Omdat ons altijd verteld was dat de Jappen alleen maar oude tweedekkers hadden, dachten we dat het Amerikaanse toestellen waren. Groot was onze verbazing toen ze begonnen te schieten en bommen lie­ten vallen. Onze jagers hadden geen schijn van kans tegen de veel snellere Zero’s van de Jap. Toch bleven ze aanvallen tot er geen jagers meer over waren en het luchtruim boven Java vrij lag voor de tegenstander. Onze vliegers viel niets te verwijten. Ze vochten goed, er waren zelfs piloten die op die dag tweemaal werden neerge­scho­ten.

Capitulatie
Omdat de legerleiding bang was voor aanvallen op de kazer­nes, moesten we die voor dag en dauw verlaten en ons ver­schuilen in de kampongs in de omgeving van Tjimahi. De toestand werd steeds dreigender. Borneo, Malakka en Singa­pore waren al in handen van de vijand. Vooral de val van Singa­pore maakte grote indruk op ons, omdat we dachten dat die vesting onneembaar was. Op Java kwamen steeds meer terugtrek­kende troepen uit Malakka en Sumatra aan. De Engelse en Aus­tralische troepen maakten een zeer gedemoraliseerde indruk.
Voor ons op Java moest de strijd nog beginnen, terwijl de luchtmacht al buitenspel was gezet. Na de slag op de Javazee, waarbij ook onze zeemacht werd uitgeschakeld, lag de weg naar Java open. Aan de eerste gewonden die van de slagvelden het militaire hospitaal in Tjimahik binnengebracht werden, konden we zien dat de vijand steeds dichterbij kwam.

‘Oorlogsherinneringen van Militiesoldaat 8924 (1) vervolg’