Oorlogsherinneringen van Militiesoldaat 8924 (1) vervolg

Op een dag werd een grote Amerikaanse bommenwerper, die op Java een goed heenkomen zocht, door een luchtdoel boven Band­oeng neergehaald. Hij kon nog net een noodlanding op het vliegveld Andir maken. Later, nadat de Jappen Java hadden bezet, heb ik gezien dat ze dit vliegtuig weer in de lucht kregen. Maar verder dan een paar rondjes boven Bandoeng is het niet gekomen.
Intussen waren de Japanners ook op Java geland en weldra op verschillende plaatsen met onze troepen slaags geraakt. Door de grote overmacht en steun vanuit de lucht konden ze overal doorstoten. Slechts op enkele plaatsen, zoals bij Kalidjatie en Tjiatter, zagen onze troepen kans hen enige tijd tegen te houden. Vanaf het Genieterrein konden we de gevechten bij Tjiatter goed waarnemen. Ik zag Japanse vliegtuigen keer op keer de stellingen bestoken. Onze troepen hebben daar goed stand weten te houden.
We hoorden steeds vaker berichten dat Javaanse militairen waren gedeserteerd met achterlaten van kleding en wapens. Bandoeng werd gebombardeerd en omdat deze stad vol vluchtelin­gen zat, zouden er bij een groot bombardement veel slachtof­fers vallen, temeer omdat we geen lucht­dekking meer hadden. De Jappen wisten dat ook en dreigden heel Bandoeng te vernietigen als we de strijd niet staak­ten.

Op 7 maart 1942 was het duidelijk dat we de 8e maart zouden capituleren. De avond voor de capitulatie kwam een kapitein, namens Generaal Schilling, in onze kazerne om vrijwilligers vragen, die de strijd in de bergen wilden voortzetten. Omdat velen van ons nog geen vuurcontact met de Jappen hadden gehad, hadden we moeite om ons in de capitulatie te schikken. Met onge­veer zestig man en tien vrachtwagens vol met wapens en levens­middelen, zijn we richting Garoet vertrokken.
We zouden ergens in de bergen bij Garoet Generaal Schilling met zijn staf ontmoeten en van daaruit de strijd voortzetten. Maar de missie was tot mislukken gedoemd. We kregen geen medewerking van andere troepen en er werden verkeerde inlich­tingen verstrekt over naderende Japanse troepen. Voorbij Garoet was er door terugtrekkende militairen geen doorkomen aan. We zijn toen maar naar Tjimahi teruggekeerd en zijn onderweg geen enkele Jap tegengekomen.

De Japanners
Het duurde nog verschillende dagen voordat de eerste Japanners in onze kazerne kwa­men. Ik hoorde hen ’s nachts al binnen­ko­men, toch lieten ze ons tot de volgende morgen slapen. Toen werden we al heel vroeg met veel geschreeuw gewekt. We moesten de barakken verlaten en onze wapens op een grote hoop gooien. Nadat we aangetreden waren, werden we enkele malen door hen geteld. Ze sloten ons vervolgens in andere barakken op. In onze eigen verblijven kwamen andere militairen. Gevolg was dat bij terugkomst al onze eigendommen gestolen waren. De mees­ten van ons beza­ten niets meer, zelfs geen kam of tanden­borstel. Na een poosje mochten we eten gaan halen bij de keuken. Mijn vriend Van Steenbergen zag een brood liggen op een tafel en wilde het nietsvermoedend meenemen. Het bleek van een Japanner te zijn, die prompt met veel geschreeuw op hem afkwam en een flink pak slaag met de kolf van zijn geweer uitdeelde. Dit was de eerste keer dat ik een Jap iemand zag slaan. Ondertussen viel me op dat de hoofdpoort niet werd bewaakt. Ik vroeg mijn vriend of hij er mee vandoor wilde gaan. Hij vond het een goed idee, maar wou toch eerst eten halen. We spraken af dat ik buiten de poort op hem zou wachten. Kort daarna sloten de Jappen de poort en niemand kon nog naar buiten. Ik besloot toen maar zonder mijn vriend te vluchten en ben met een paar anderen richting Bandoeng gelopen. Onder­weg kwamen we enkele Japan­ners tegen met Indonesische kleding aan. Ze spraken goed Maleis en vertelden ons hoe we naar Bandoeng moesten lopen. Ze dachten zeker dat we de weg niet wisten. Verderop zagen we een auto met nog genoeg benzine langs de kant van de weg staan en hij bleek ook nog te starten. Met vier man zijn we ermee naar Band­oeng gereden.

Begin van een lange gevangenschap
Mijn bedoeling was om naar Lawang in Oost Java te gaan. Daar woonde toen mijn moeder. Verschillende mensen raadden me dat af, omdat er een chaos heerste en er geen treinen meer reden. In Bandoeng dook ik enige tijd bij familie onder, maar omdat de kans groot was dat de hele familie zou worden gestraft, wanneer er een gevluchte militair werd aangetroffen, heb ik me bij de dichtstbijzijnde kazerne gemeld. De Nederlandse comman­dant wou mij in eerste instantie niet binnen laten. Hij wilde dat ik weer terug ging naar Tjimahi en me daar bij mijn eigen onderdeel meldde. Maar ik had daar geen zin in en er moest een Jap aan te pas komen om mij binnen te laten. Hier in het Depot Bataljon Infanterie begon voor mij een lange gevan­genschap die meer dan drie jaar zou duren.

Bewerkt door Mariëlle van Hezewijk

‘Oorlogsherinneringen van Militiesoldaat 8924 (2)’