Persoonlijke beleving van Jan Hendrickx in oktober 1944

Bevrijdingsdag

Ter oriëntatie
Wij woonden ruim drie km ten westen van de kern Gilze op het toenmalige Raakeind A32, thans Bavelseweg 45. De boerderij die wij bewoonden was van het traditionele West-Brabantse zandgrondtype, bestaande uit een woonhuis met aaneengebouwd de veestal waarboven de hooizolder. De kelder was ten dele onder de grond met daarboven de opkamer waarin drie bedsteden. In de woonkamer was eveneens een bedstee en in de ’goeie‘ kamer twee. De graanzolder, onder het schuine rieten dak boven de woning was geheel open. Vrijstaand stond een Vlaamse schuur en een schop, waarin het bakhuis en de varkens- en paardenstallen waren ondergebracht. De boerderij was toen ruim 200 jaren oud en in zijn geheel voorzien van rieten daken. Verder, van meer recente datum, ’n wagenloods, twee houten kippenhokken en op enige afstand twee beweegbare overkappingen voor graanopslag, zogenaamde ’hooibergen‘. Merkwaardig was, dat de boerderij met de achterzijde naar de Bavelseweg stond. De weg was verhard met natuursteenkeien en aanliggend een met sintels verhard fietspad. Tussen de achtergevel en weg was een waterput, compleet met putmik. Er was destijds op het Raakeind nog geen waterleiding, elektriciteit, gas of telefoon. In de ’moos‘ (keuken) hadden we een pomp, die met ’n ondergrondse loden leiding het water uit de put haalde.

De boerderij werd bewoond door ons gezin, vader, moeder en nog acht kinderen en een ongetrouwde oom. Een van de kinderen had in 1942 intrede gedaan in het klooster van de Zusters Franciscanessen in Breda. Bovendien werden door ons opgevangen en verzorgd, de zeven nog jonge kinderen van Joanoom van Engelen. Bij een bombardement op Verhoven, op 7 augustus 1944 werd diens vrouw gedood en hijzelf zwaar gewond. De afstand tot onze naaste buren richting Gilze, de fam. J. Brouwers, was ruim 600 meter (bij d’n Driehoek, thans Bavelseweg 36.) Hier ongeveer midden tussen de velden stond het Duitse afweergeschut, bestaande uit vijf zware luchtdoelkanonnen, bunkerachtig ommuurd, en lichter luchtdoelgeschut.

Om ons zo goed mogelijk tegen oorlogsgeweld te beschermen hadden wij twee schuilkelders gebouwd. Een bovengrondse van pakken geperst stro. Een gedeeltelijk ondergronds, afgedekt met palen en stropakken, waarop weer de ontgraven grond. De eerste stond op ongeveer 50 meter achter de boerderij, de andere in de moestuin. Gezien het gevaar van het wonen zo dicht bij het vliegveld en de genoemde afweerkanonnen, was een gedeelte van ons gezin tot tweemaal toe naar Chaam geëvacueerd, maar na Dolle Dinsdag weer teruggekeerd.

Razzia
Op zondag 22 oktober 1944 waren mijn oudere broers al om 6.00 uur naar de kerk geweest. Door een van de kapelaans werden de aanwezige mannen gewaarschuwd, dat er die dag door de Duitsers waarschijnlijk razzia’s zouden worden gehouden. Nog maar net thuis stonden de Duitsers al bij ons binnen, met het geweer in de aanslag, en moesten twee van mijn broers en ’n oom mee om arbeid te verrichten. Mijn oudste broer zag tijdig kans zich achter de bedsteedeurtjes te verstoppen en werd gelukkig niet gevonden. Via Prinsenbos moesten we op Altena met een groot aantal mensen een groot gat graven. Omstreeks 16.30 uur kwam een Duitser zeggen dat zij konden vertrekken en kreeg iedereen zijn ’Ausweis‘ terug. Vanaf woensdag werd het wapengekletter steeds duidelijker hoorbaar en donderdags werd zelfs lichtere bewapening hoorbaar. Zou de bevrijding dan eindelijk nabij zijn?

Boerderij in brand
Op vrijdagmorgen 27 oktober 1944 werd het dorp Gilze bevrijd vanuit de richting Alphen. Wij op het Raakeind hadden daarvan al enig vermoeden, gezien het vele schieten, de explosies en de geruchten die de ronde deden. Zekerheid hierover en hoever de geallieerden al in onze richting waren gevorderd hadden wij echter niet.
In de loop van de middag, om ongeveer 16.00 uur, hoorden wij uit de richting Bavel motorgeronk komen. Wij zagen een Duitse motor met zijspan ons passeren en richting Gilze rijden. Er zaten drie Duitse soldaten op de motor. Glurend door de beukenhaag werden die Duitsers gevolgd. Toen deze ongeveer tot buurman Brouwers waren gevorderd begon plotseling een zeer hevig mitrailleurvuur, afkomstig van onze nog onzichtbare bevrijders. Wij vluchtten in de ondergrondse schuilkelder of gingen plat op de grond liggen. Mijn vader en oudste broer waren in het bakhuis brood aan het bakken. Plots riep mijn oudste broer: ’De schuur staat in brand‘. Wij lagen kennelijk midden in de vuurlinie van onze aanstaande bevrijders, want nagenoeg gelijktijdig kwam er rook uit de rieten daken van woning en stal.

Aanvankelijk bleef het vuren aanhouden, zodat mijn vader en oudere broers in tijgersluipgang het vee moesten lossnijden en met varkens en paarden de wei injagen. Een van m’n broers zag in de wagenloods de zogenaamde langkar geladen met hout in brand staan nadat het vee was gered. Hij spande provisorisch ’n paard voor de wagen en reed deze naar buiten, waarna deze kon worden geblust. Het schieten stopte gelukkig even snel als het begonnen was, zodat wij konden gaan redden wat er nog tot redden viel aan huisraad en landbouwwerktuigen. Enkele naaste buren kwamen ons te hulp, maar er viel weinig meer te redden, omdat in zeer korte tijd alle gebouwen in lichterlaaie stonden. Voor mij, als jongen van elf jaar, was de alles verzengende loeiende vlammenzee een zeer angstige ervaring. M’n vader zag ik voor het eerst in mijn leven wanhopig huilen en ronddolen, wat me nog angstiger maakte. Hulp van brandweer, politie of andere hulpverleners hebben we tijdens de brand niet gehad. Gezien de omstandigheden was dat ook onmogelijk.

Vee gered
Ondanks dat waren al het vee, een beperkte hoeveelheid huisraad en landbouwwerktuigen gered. De betere fietsen echter zaten onder het hooi op de hooizolder, om te voorkomen dat ze door de terugtrekkende Duitsers zouden worden geroofd, waarvan er enkele op het nippertje konden worden gered. Het was echter oppassen, want er waren ook ’n aantal buitgemaakte Duitse handgranaten verstopt. Verrassend was, dat Jan Sikkenga – die veel bij ons kwam – vanuit het dorp door de tanklinie naar ons toe was gekomen, omdat hij kennelijk aanvoelde dat bij ons een ramp was gebeurd. Later hoorden wij, dat ook bij buurman Brouwers brand was geweest in hun schuur. Doordat naast hun boerderij ’n brandkuil lag, hebben zij met elkaars hulp met water en zand de brand kunnen blussen. Twee van de drie Duitsers waren bij hen in de kelder gevlucht en zijn daar door de geallieerden krijgsgevangen gemaakt. De derde Duitser is verdwenen en het is onbekend wat daarmee is gebeurd. De oudste zoon van Brouwers is, toen het vuur bij hen en ons werd ontdekt, richting tanks gelopen om te trachten duidelijkheid te geven en het schieten te staken. De motor met zijspan lag ongeveer 100 m voorbij Brouwers in de sloot.

Bevrijd met gemengde gevoelens
Op zaterdagmorgen, 28 oktober 1944, naderden over de velden en weilanden, dwars overal doorheen, de geallieerde tanks, vele afrasteringen met zich meesleurend. Op de nog smeulende resten van de brand konden wij onze bevrijders begroeten wat, ondanks de chocolade en sigaretten, met gemengde gevoelens gepaard ging. De eerste nacht sliepen we in onze schuilkelder, die erg vochtig was. De volgende nachten sliepen we in de schuilkelders van onze buren Van Gestel en Hoevenaars, omdat vlak achter onze schuilkelder artillerie van de geallieerden werd opgesteld. Hierdoor werd deze door het lawaai en de overvliegende granaten onbruikbaar. De eerste nacht kon Gust van Gestel een aanrollende tank nog net tijdig doen afbuigen. Dat was ons geluk, anders zou die pardoes over de schuilkelder zijn gereden. Ook het vee was, voor zover nodig, verspreid bij buren ondergebracht.
Een opmerkelijk detail is het brood bakken. Het rijzende bakdeeg is naar buurman Van Gestel gebracht en daar afgebakken, want er moest toch gegeten worden. In de schuren van laatstgenoemde buren hadden vele Russische krijgsgevangenen gezeten, die door de terugtrekkende Duitsers zijn meegevoerd. Bij ons in de schuur, onder het stro, stond o.a. ook ’n Duitse personenauto die op Dolle Dinsdag was buitgemaakt en waarvan het karkas te voorschijn kwam. Het was dus maar goed, dat we bevrijd waren en bleven!

Noodonderkomen
In een hakwal achter de boerderij was, onder aardappelloof, een houten keet van ongeveer 10 x 6 meter opgeslagen. Deze was door mijn oudere broers op Dolle Dinsdag op het ‘geschut’ naast ons buitgemaakt. Door de Duitsers waren de kanonnen vernield door explosieven en alle houten onderkomens in brand gestoken. Dat deze keet niet door brand werd verwoest kwam doordat de lont die hiervoor was aangestoken door een plas water werd gedoofd.

‘n Gelukkige omstandigheid dus want zo kon vrij snel een noodonderkomen voor ’n gedeelte van ons gezin worden opgetrokken. Nog ’n gelukkige omstandigheid was, dat er ’n kist met betere kleding was begraven in het kuikenhok (pielekeskooi) op ruime afstand van de boerderij. Hierdoor was enige kleding gespaard en konden we ons de eerste tijd behelpen. Korte tijd daarna kregen we kleding en andere zaken van de zogenaamde ‘H.A.R.K’ (Hulpactie Rode Kruis), wat veelal uit dumpgoederen van de geallieerden bestond. Na de brand hebben wij korte tijd gewoond in de beschadigde woning (thans Omloop 12) van eerdergenoemde oom, na die zo goed en zo kwaad als mogelijk, met hout te hebben dichtgemaakt. Vervolgens kregen we toegewezen onderdak in een oude looierij op de hoek van het Steenakkerplein en de Abdis van Thornstraat (thans Administratiekantoor Meeuwissen). Hiervoor waren in deze looierij noodlokalen van de jongensschool. In die strenge winter van 1944/45 hebben wij daar veel kou geleden.

Ondertussen werden van holle betonnen bouwblokken van de Duitsers ’n noodwoning en noodstallen opgebouwd, die met stro werden afgedekt. Nagenoeg alle werkzaamheden moesten in eigen beheer worden uitgevoerd. In de houten keet was namelijk onvoldoende ruimte voor ons hele gezin. In deze noodwoning was het heel erg behelpen. We sliepen onder het lage strooien dak met daarnaast de varkens- en paardenstallen. Beschutting en licht waren minimaal, om over de overlast van stank en vliegen maar te zwijgen. Gelukkig was de saamhorigheid in gezin en daarbuiten erg groot. Ruim vijf jaar hebben we daarin gewoond en geleefd, zonder waterleiding en elektriciteit en telkens aanlopend tegen allerlei vermissingen ten gevolge van de brand.

Tot slot zou ik willen zeggen: laten we hopen dat onze nakomelingen nooit oorlog hoeven mee te maken.

Uit Mulder no.93 oktober 2004

Naar Persoonlijke verhalen