Het jaar 1942 (Arnold Verster)

Met Nieuwjaar 1942 waren wij in een ongewoon hevige winter beland die maanden duurde, waarin veel armoe en ontbering geleden is, doch waarin de kolenaanvoer toch nog behoorlijk functioneerde. Wij voelden dat wij al meer en meer gebonden en geregeld werden – doch zelden werd het brutaal afgedwongen. Als wij de heren jagers in hun heerlijke jachtvelden zagen ronddolen, alsof alles hen toehoorde – als hun opzichters zich gedroegen, alsof zij alleenheersers waren – dàn wisten wij dat we “hórigen” geworden waren.

De reisgelegenheden en verbindingen werden aldoor slechter en vele busdiensten vielen uit, ofschoon zij 50 á 100% meer vervoerden, dan hun capaciteit was. De oorlog ging snel en in toenemende mate in het voordeel der Duitsers – maar toch was de vrees voor een komende gasoorlog zo algemeen, dat zelfs onze dorpsdienst LBD-cursus mocht lopen en van een volledige gasuitrusting werd voorzien!

Engeland streefde naar de suprematie in de lucht en organiseerde geweldige bombardementen, zoals bijvoorbeeld in april op Rostock, waarop de Moffen York weer een beurt gaven en de ‘Baedeckerradierung’[1] in zouden zetten.

In de nacht hoorden wij geluiden van vliegtuigen die oostwaarts trokken, zonder ze ooit te zien.
Rond april begon men te interneren en werden velen onzer beste burgers  opgepikt, zo werd als een der eersten ook onze neef kapelaan Boumans als gijzelaar naar een kamp gevoerd. Ook moesten alle beroepsofficieren zich melden om naar Polen te vertrekken. Om nog maar te zwijgen van de jodenrazzia’s, die vooral in Amsterdam tot de meest wrede gebeurtenissen voerden.

Steeds waren geallieerden vliegers boven onze streek en brachten op 2 mei een munitietrein voor het station in Rijen tot gedeeltelijke ontploffing – een ramp die wonderlijk genoeg beperkt bleef tot een paar wagons van de laatste trein – maar voor de omwonenden ernstig genoeg was. Op 3 juni had een nachtaanval met brandbommen plaats links van de weg naar Hulten, waarbij de woning van Paulussen afbrandde en zijn dochter op haar bed sneuvelde. Rond de Prinsenhoef alleen al raapten wij de volgende morgen 87 onontplofte brandbommen op, waarvan verschillende van het rieten dak.
In juli 1942 begon de gedwongen rekrutering voor arbeidsinzet in Moffrika.
Speciaal metaalbewerkers kwamen vooraan. Zo moesten uit onze straat[2] vertrek-ken J. van Beijsterveld en Harrie Kock, resp. naar Leipzig en Bonn. Enige dagen na de dood van pastoor van de Noort, een vurig vaderlander – R.I.P.- werd zijn opvolger pastoor van der Made op vrijdagavond ingehaald en reeds maandag erop zeer vroeg gearresteerd en als gijzelaar naar St.Michielsgestel geïnterneerd.

Zelden of nooit werd de bezetter om een gunst gevraagd. Doch toen het buurtcomité in juni verlof vroeg om het priesterfeest van mijn zoon Jacques op te luisteren werd zulks toegestaan. Het trof mij geweldig dat de Ortskommandant persoonlijk bij het passeren van de stoet over het Plein, even in de houding ging staan.

Een dezer dagen werden bij een nachtelijke bomaanval op Nerhoven zeven beesten in een weide van de wed. Van Rijzewijk gedood. Juist op de dag dat ikzelf mijn gloednieuwe Pontiac moest inleveren in Breda. Want alle auto’s en motoren moesten eraan geloven.

Overal hadden in die tijd massa’s arrestaties plaats en de bevolking werd bang en huiverig. De bewaking van het vliegkamp – de Lufthafen –  werd uitgebreid en rond de Driehoek bouwde men een groot afweerkamp met zware vuurmonden.

Een erkenning dat thans ook anderen dan zijzelf over Stuka’s en Messerschmidts beschikten. De rekrutering van werklieden voor Germania werd intens en via de arbeidsbeurzen gereglementeerd. Gelukkig dat de meest bekwame tegenkrachten, juist aldaar, het meest geschikt konden opereren.

Op een mooie zomerzondag werd de tennisclub alhier in een onaangenaam avontuur betrokken, omdat de leden zich niet eerbiedig genoeg zouden hebben gedragen tegenover militairen; gelukkig liep het goed af.

Hoe langer hoe meer werd de handel verontrust door een welig tierende zwarte markt en de ruilhandel werd onuitroeibaar en driest.

Einde augustus begaf ik mij voor enkele dagen naar het hoge noorden voor handelsdoeleinden en bevond mij in een trein waar honderden arrestanten mee naar Ommen werden vervoerd, het beruchte concentratiekamp. Onder hen waren twee Gilze slagers – J. de Bakker en C. van Beijsterveldt – die aldaar heel wat spannende en akelige uren gesleten hebben.

Als ’s avonds luchtaanvallen kwamen, trachtten de Duitsers hen af te leiden naar het Alphense kamp, wat aanvankelijk vaak prachtig lukte, zodat er  heel wat schade in boscomplexen te incasseren viel.

Aan het einde van het jaar werd sterk gevreesd, dat alle mannen tussen 20 en 40 zouden worden opgeroepen. Doch steeds sterker kwam de RAF in beeld. Met Sinterklaas vlogen formaties zware bommenwerpers even boven de huizen oostwaarts heen. Zij keerden weer, na een geweldige en zeer geslaagde aanval op de Philipsfabrieken[3] in Eindhoven. En zo werd het aspect allengs hoopvoller voor onze geallieerde vrienden. Wel raakte hier alles hoe langer hoe meer op en moesten wij ons tevreden stellen met Ersatz op allerlei gebied, zowel stoffelijk als geestelijk. Maar wij zagen overdag geweldige staaltjes van durf en inventiviteit en dat gaf moed.

Meer over dit dagboek van Arnold Verster en andere inwoners van onze gemeente kunt u lezen in het boek: ‘In de greep van de meedogenloze – Gilze en Rijen in oorlogsdagboeken’.
Kijk hiervoor in de webwinkel


[1] Alles met de grond gelijk maken.

[2] nu Versterstraat

[3] Aanval van 6 december 1942.

Terug naar: ‘Oorlogsjaar 1942’